Aanmelden | Contact
Doorzoek de bronnen

Dordrecht - lijsten van inwoners in de 11 vaandels (compagnieën) voor de burgerwacht (met name de weerbare mannen 20-60 jaar) 1702


Bron: Regionaal Archief Dordrecht
Toegang: 3
Inventarisnummer: 4770 (lijsten oude burgerwacht)

Trancriptie van E. van Dooremalen

inleiding: de nachtwacht van Dordrecht

De nachtwacht van Dordrecht


De gildebroeders van Dordtse gilden hadden o.a. de plicht om te 'waken' en te 'bijten'.
Met 'bijten' wordt het bijten van de stadsgracht bedoeld: het ijsvrij houden van de stadsgracht.
Met 'waken' wordt het bewaken van de stad genoemd.
De gilden moesten particieren in de 11 burgercompagniën waarin alle Dordtse weerbare mannen van 20-60 jaar dienst moesten doen.
De compagniën (vendels) zijn opgericht in 1585.
Het dienstdoende vendel (oftewel de nachtwacht) moet zorgen voor rust en veiligheid in de stad.
In vredestijd deed een vendel 24 uur dienst: kwam één etmaal op en tien etmalen af.
(bron: Op de penning: Dordtse gildepenningen uit de periode 1603-1803 door Chr. Teulings m.m.v. C. Esseboom en C.M. de Bruyn, 2011)

NB.
- Resolutie van de Oudraad betreffende de belastingheffing ten behoeve van de krijgskas (RAD 3-4771);
- Verordening op de burgerwacht 4 december 1702 (RAD 134-20 p. 15, 15A, 30, 253);
- Instructie voor drilmeesters om burgers en ingezetenen van de stad te leren exerceren met hellebaard, hele en halve piek, marcheren in compagnie met bewapening, parade en schieten. (134.20 Nadere toegang Keuren en verordeningen, 4 december 1702; RAD 134-20 p. 15B]



(Krijgsraad van elf compagnieën van de Burgerwacht te Dordrecht, ca. 1675, Cornelis Bisschop (toegeschreven aan), ca. 1670 - ca. 1680 (www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-983) (afbeelding: wikipedia.org))

Schilderij "De Krijgsraad der elf Burgvendels te Dordrecht omstreeks 1675"
De Krijgsraad der elf Burgervendels te Dordrecht omstreeks 1675. De Directeur van Dordrechts Museum schrijft ons:
ln den afgeloopen week is onze stad weer verrijkt met een interessant kunstwerk dat vroeger binnen hare muren bewaard werd doch in den loop der tijden verdwaald was geraakt. Immers is door het Rijk aan Dordrechts Museum uit de verzamelingen van het Rijksmuseum te Amsterdam in bruikleen afgestaan het groote doek voorstellende: De Krijgsraad der elf Burgvendels te Dordrecht omstreeks 1675.
Op welke wijze dit voor Dordrecht zoo belangrijke werk naar het buitenland geraakte‚ het werd in 1877 te Parijs aangekocht - daarover stellen wij ons voor binnenkort uitvoeriger mededeelingen te kunnen doen. Voor het oogenblik zij volstaan met het bericht dat dit zoowel uit een historisch oogpunt als om aesthetische redenen zoo interessant stuk een plaats heeft gekregen in het trappenhuis van het Museum waar het reeds terstond, bij het binnentreden van het gebouw om aan dacht waagt en door zijn fleurige en vlotte schilderwijze de vestibule aanmerkelijk opsiert.
Loont dit imposante Schutterstuk dus reeds ten volle een gang naar het Museum tevens zal voorbeeld te noemen het groote gezicht op D0ordrecht van 1629 nu onder een geheel andere belichting van nabij te zien en te bestudeeren.
[bron: Dordrechtsche Courant, 1922-10-07; p. 18]

De Burgervendels van Dordrecht op Dordrechts museum
Op het groote schilderij „de Burgervendels van Dordrecht” voorstellende, dat thans uit het Rijksmuseum naar Dordrechts Museum is overgebracht, werd wegens de raadselachtigheid van zijn herkomst niet veel geschreven. Ik wil trachten, hierin eenig licht te ontsteken.
In de rekening van den thesaurier der Reparatiën over 1675 vond ik dezen post: „Betaalt Isaack Conincxveld de somme van CXLV L te XL gr. over verscheyde schilderwercken, bij hem ten dienste dezer stede gedaen, bij declaratie, deductie ende quitantie CXLV L."
Waarin die „verscheyde schilderwercken” bestaan hebben, weten wij niet, de declaratie en quitantie zijn verloren, maar het waren zeker geen gewone verfwerken aan of in Stadsgebouwen, want Isaack van Conincxvelt was fijnschilder. Zijn vader Abram (van Enkhuizen) had voorheen sedert 1656 ook te Dordrecht gewoond, maar was in 1647 weer naar Enkhuizen vertrokken. Daar was blijkens een attestatie in 1632 Isaac geboren. Deze trouwde 19 Oct. 1657 alhier met Sara Thomas, en woonde in de Tolbrugstraat aan de landzijde, waar hij 5 Maart 1688 overleed, nalatende een eenige dochter Maria.
Schilderwerk is mij van hem niet bekend, en de heer G.H. Veth, die indertijd zoo wat alle oude Dordstsche schilders tot nieuw leven heeft gebracht, heeft dezen schilder over het hoofd gezien. Mogelijk is dus, dat genoemde van Conincxveld in 1675 het schilderij gemaakt heeft, maar dan blijft het toch vreemd, dat in de Resolutiën van den Oudraad met geen enkel woord ervan gesproken wordt.

Een andere meening heeft meer waarschijnlijkheid.
Balen zegt bl. 160, schrijvende over de Kapelle van de Sciplude, dat in het schippershuis te zien was: „Een stuk ter eeren van Zijne Hoogheid”, en‘ iets verder: „En is de voorsz. schilderij opgericht ter plaatse daar onlangs te voren hadde gehangen de Afbeeldinge van ’t Verrichte op Chattain”, enz. Het moet dus ook op het Raadhuis geweest zijn, maar was vóór 1677 weer in het schippershuis te zien.
Dit stuk werd geschilderd door Adriaen Verveer, eigenlijk Aryen Huybertsz. de Veer op last van het ‘Gilde der schippers „tot gedachtenis van het voorval nopende ’t stadhouderschap in onze stad gepleegd en ter eeren van „zijn ‘Hooggemelte Hoogheyd en bestond uit de „navolgende zinnebeelden: Daar de Faam als uitgalmd den Roem van Orange, de Merwenimf het Roer heeft gevist, behandigde hetzelve aan de Dordsche Maagd, die 't Welhem „(de Nijt op de vlucht gedreven zijnde) in ’t aanzien van den Schout, Burgemeester en andere „Heeren Hopluyden van den „Borgeren, overleverd”.
Deze beschrijving trok mijn aandacht, in verband met het schilderij hierboven genoemd.
Het vertoont inderdaad den Schout, Burgemeester en andere Heeren Hopluyden van den Krijgsraad en Borgeren. Onder die ‚,borgeren” moet men verstaan de burgervendels, die in 1585 naast de oude schutterijen werden opgericht, oorspronkelijk 12 in getal, maar later op 11 teruggebracht. Zij stonden onder 4 kolonellen en 11 kepiteinen. De kolonellen waren na 1674 de vier burgemeesteren, de kapiteinen leden van den Oudraad.
Nu ziet op het schilderij de vier kolonellen in hem zwart als magistraatspersonen aan een tafel gezeten, met den secretaris (Wouter de Gelder) en den bode (l) benevens 11 figuren, getooid met een hoed met veeren, de kapiteinen voorstellende en nog een meer vooraanstaande (12e) figuur die men zou kunnen aanzien voor den Prins van Oranje, gelet op zijn jeugdigen leeftijd (24 a 25 jaren). Als deze veronderstelling juist is, dan moet er van het stuk in den loop des tijds heel wat afgesneden zijn, want van de allegorische voorstellingen, waarvan C. de Beveren en M. Balen in hun verzen spreken, is niets te vinden. Wel lijkt mij het stuk te breed in verband met de hoogte; aan de bovenzijde is de kroon van het Dordtsche wapen doorgesneden; terwijl onderaan een gedeelte van een poot van een der stoelen is verdwenen, en de personen wat te veel aan den onderkant der schilderij staan. Zulke dingen doet een schilder niet.
Op een pilaster van het gebouw op den achtergtond staat onduidelijk een en ander te lezen. Ik zie er naar mijn meening R V E, wellicht een deel van A. V E R V E E R, maar ‘t kan ook wat anders zijn, te meer daar deze schilder een portret van Johan de Witt toekende met D V (waervan A en D aan elkander). Natuurlijk geef ik mijn meening voor beter.
Adriaen of Ary Huybertsz. de Veer werd in 1641 leerling bij Jacob Gerritsz. Cuyp, maar later, zeker niet genoeg met zijn kunst verdienende, werd hij lid van het Groot-Schippersgilde, waarvan wel keuren, maar geen resolutiën of rekeningen meer bestaan. In Oct 1672 werd hij met een van de kinderen van Abraham de Wítt aangesteld, om de marktschuit op Rotterdam op bepaalde voorwaarden te bevaren. Houbraken oordeelt ongunstig over zijn werk. Zijn schilderwijze was robbelig, maar het meest wat de kunstkenners tegen zijn werk hadden, was, dat hij het vleesch te tanig van kleur maakte, en meer naar kracht dan naar helderheid streefde, waarvoor hij veel gebruik maakte van beenzwart. Hij schilderde veel, maar maakte weinig af, en begon maar weer iets nieuws, zoodat zijn schildervertrek opgepropt was met half beschilderde doeken en paneelen. Van zijn werk is niet veel over, ook doordat bij een brand in zijn huis het meeste verloren ging.
In Balen komt een portret van Johan de Witt voor, gegraveerd naar het schilderij van A D V, waarschijnlijk dus van de Veer, en het portret Van Cornelis zal ook wel van hem zijn. Misschien dat Houbraken zijn werk wel wat te sterk afkeurde, althans die beide portretten zijn niet slecht. Zijn geboorte- en sterfjaar heb ik nog niet kunnen vinden. Of Adriaen de Veer die in Oct. 1702 te Amsterdam stierf en hier begraven werd, de schilder is, is niet uit te maken.
JAN VAN DE MAAS.
[bron: Dordrechtsche Courant, 1922-10-25; p. 1]

Dordrechts Museum.
Men schrijft ons uit Dordrecht: In de heden gehouden algemeene ledenvergadering van Dordrechts Museum is het jaarverslag over 1922 uitgebracht.
.... De financiën der vereeniging lieten in 1922 geen aankoopen tóe; toch mocht het museum eenige belangrijke aanwinsten boeken. In de eerste plaats werd van het rijk in bruikleen ontvangen het kapitale doek, getiteld „De krijgsraad der elf Burgervendels van de stad Dordrecht omstreeks 1675", dat is toegeschreven aan Corns. Bisschop.
Om meer dan één reden, zegt: het verslag, kon de terugkeer van dit groote schuttersstuk, dat weleer in de eeregalerij van het Rijksmuseum hing, een verblijdend feit genoemd worden. Ten eerste is Dordrecht thans weer in het genot gesteld, van één, der vele kunstwerken die in dén loop der tijden uit de stad verdwenen; dan vult dit stuk op waardige wijze de reeks van corporatiestukken, die het museum reeds bezit aan. Bovendien vertoont het van zuiver kunstzinnig standpunt zeer verdienstelijke eigenschappen, die het aanzien van de geheele omgeving, waarin het stuk geplaatst is; merkbaar verhoogen.
Tenslotte is met deze in bruikleengeving de eerste schrede gedaan in een richting, aangegeven in het Rapport van de Rijkscommissie voor het Museumwezen, waarmede ook voor de kunstbelangen van de stad Dordrecht wijdere perspectieven geopend worden.....
[Nieuwe Rotterdamsche Courant 29-05-1923]


[FOTO AD MOLENDIJK Erica Becker (1) en Matijn Terhorst restaureren het schutterstuk. Over de historie van het doek is nauwelijks iets bekend, meent Becker.] --> beeldbank Dordrecht 552_307313

Schaven aan 'schattige' soldaatjes
Restaurateurs 'poetsen' in Dordrecht 17e eeuws kunstwerk weer wat op


DORDRECHT - Het uit de zeventiende eeuw daterende schutterstuk 'Burgercompagniën en Magistraat van Dordrecht' wordt gerestaureerd. In 't Hof wordt het zwaarbeschadigde schilderij in oorspronkelijke' staat herstelt door de restaurateurs Erica Becker en Matijn Terhorst. Het doek is eigendom van de Rijksdienst voor Beeldende Kunst, maar werd jaren geleden ondergebracht in Dordrecht. De restauratie, die ruim twintigduizend gulden kost, wordt gefinancierd door multinational Philips. In mei van dit jaar wordt de restauratie voltooid.
Er is sinds het ontstaan in 1675 veel aan het schuttersstuk 'verpoetst', zegt restaurateur Becker. Het schoonmaken, verwijderen van verflagen en het retoucheren neemt daarom veel tijd in beslag. Toch wordt alleen het hoogstnoodzakelijke aan het schilderij bijgewerkt. „Het beschikbare budget is laag. Er is zoveel kapot aan dit doek, dus Vat je met het blote oog niet ziet, laten we zitten." Ze vermoedt dat het doek in het verleden lange tijd opgerold is geweest, waardoor de verf gemakkelijk kon barsten. - De creatie van de Burgercompagniën en de Magistraat' wordt toegeschreven aan Cornelis Bisschop. Becker constateert dat er meer mensen aan hebben gewerkt; de ene hand is beter geschilderd dan de andere. Bisschop zou verantwoordelijk zijn voor de belangrijke' delen als de hoofden. Ook zijn er na voltooiing nog personages toegevoegd door over de bestaande afbeelding te schilderen, denkt ze.
„Dit doek neem je niet zo maar onder je arm mee naar de Archeologische Dienst om er een röntgenfoto van te laten maken. Wij kunnen niet zeggen: we halen die schattige soldaatjes waarvan we denken dat er meer van geweest zijn weg om, even te kijken, want dan zijn ze ook weg. Het blijven vermoedens, geld voor historisch onderzoek is er niet. Terwijl dat een bijdrage zou leveren aan de geschiedschrijving van de stad," besluit Becker.

[Het vrije volk : democratisch-socialistisch dagblad 27-02-1991 (delpher.nl)]


De hal in Het Hof met het schuttersstuk dat toegeschreven wordt aan Cornelis Bisschop --> beeldbank Dordrecht 552_313427

Laatst gewijzigd: november 2021.